Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI0608

Datum uitspraak2003-05-20
Datum gepubliceerd2003-07-31
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers00/5144 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

In mindering brengen van inkomsten uit arbeid op de bijstandsuitkering . Mag hiertoe worden uitgegaan van fictieve bruto-inkomsten en een fictief aantal arbeidsuiren per week?


Uitspraak

00/5144 NABW UITSPRAAK in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente 's-Gravenhage, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellant heeft op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank 's-Gravenhage op 16 augustus 2000 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Desgevraagd heeft gedaagde nog enkele nadere stukken ingezonden. Het geding is behandeld ter zitting van 8 april 2003, waar appellant is verschenen in persoon en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. E.H. Buizert, werkzaam bij de gemeente 's-Gravenhage. II. MOTIVERING Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. Gedaagde heeft appellant - voorzover hier van belang - met ingang van 15 december 1998 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) toegekend en op deze uitkering maandelijks een fictief bedrag in mindering gebracht wegens inkomsten uit werkzaamheden als zelfstandig taxichauffeur, een en ander op basis van 20 gewerkte uren per week tegen het bruto wettelijk minimumloon. Na gemaakt bezwaar heeft gedaagde, mede naar aanleiding van de resultaten van een arbeidsgeschiktheidsonderzoek door de GG&GD-arts Bakker, bij besluit van 2 juli 1999 het aantal in aanmerking te nemen gewerkte uren dat als basis dient voor de verrekening van de inkomsten nader vastgesteld op 10 te werken uren per week en heeft zij voorts de verrekening van bruto-inkomsten gehandhaafd. Gedaagde heeft in dat kader verwezen naar het door haar terzake gevoerde beleid, neergelegd in de werkinstructie "Werkzaamheden in zelfstandigheid" van februari 1996. Het door appellant tegen het besluit van 2 juli 1999 ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen het oordeel van de rechtbank gekeerd. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij zich niet kan verenigen met de door gedaagde toegepaste, en door de rechtbank rechtmatig bevonden, wijze van verrekening van zijn inkomsten uit zijn werkzaamheden als taxichauffeur. De Raad stelt eerst vast dat appellant niet als een zelfstandige als bedoeld in artikel 5, eerste lid (oud), van de Abw kan worden aangemerkt, aangezien hij niet aan het in artikel 44m, eerste of vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 vermelde urencriterium (1225 op jaarbasis) voldoet. Dit betekent dat de regels voor bijstandsverlening aan zelfstandigen in dit geval niet van toepassing zijn. De Raad merkt voorts op dat bijstand in beginsel wordt verleend in aanvulling op hetgeen men zelf aan inkomsten uit arbeid verwerft. Bij het in mindering brengen van die inkomsten uit arbeid op de van toepassing zijnde bijstandsnorm ten aanzien van belanghebbenden zoals appellant zal onder meer acht moeten worden geslagen op het bepaalde in de artikelen 26, 27, 43 en 45, eerste lid van de Abw. Dat betekent dat per geval door het bijstandverlenend orgaan moet worden beoordeeld wat de feitelijke inkomsten uit arbeid zijn geweest, of de algemene bijstand per kalendermaand of over een aangepaste periode moet worden vastgesteld, of een vrijlatingsbepaling voor arbeidsinkomsten in artikel 43, tweede lid, van de Abw van toepassing is en welk nettobedrag resteert na toepassing van artikel 45, eerste lid, van de Abw. Het in aanmerking nemen van fictieve bruto-inkomsten voor werkzaamheden van appellant als taxichauffeur gedurende een fictief aantal arbeidsuren per week als door gedaagde toegepast op grond van bovenaangeduide werkinstructie is niet in overeenstemming met de wettelijke bepalingen en kan reeds om die reden geen basis vormen voor de handelwijze van gedaagde. Gelet hierop dient - met vernietiging van de aangevallen uitspraak - het beroep gegrond te worden verklaard en het besluit van 2 juli 1999 wegens strijd met de wet te worden vernietigd. Gedaagde zal een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. De Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 2 juli 1999; Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak; Bepaalt dat de gemeente 's-Gravenhage aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 104,37 (f 230,--) vergoedt. Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. drs. Th.G.M. Simons en mr. R.H.M. Roelofs als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M. Hamer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2003. (get.) G.A.J. van den Hurk (get.) M.C.M. Hamer